In de kleuterschool verzamelen ze stickers van kiwi’s. Daarom kocht ik dit weekend enkele kiwi’s en stopte er eentje, in blokjes gesneden, in het fruitpotje van Marie. Met een vorkje erbij, want een lepeltje vindt ze niet zo handig. Het stickertje plakte ik aan de binnenkant van haar doosje.
“Zeg maar tegen de juf dat je een stickertje hebt”, zei ik haar nog. Ze knikte.
Nu ik haar ’s avonds vraag of ze het stickertje op de poster mocht kleven, schudt ze teleurgesteld haar hoofd.
“Ik vond mijn stickertje niet. Het was weg.”
“Hoe kan dát nu?” vraag ik. Ik inspecteer het nu lege doosje met de roze kat op en zie inderdaad geen stickertje. “Wat jammer toch”, zeg ik nog.
Even later zitten we met ons drietjes aan tafel. Ik en de kinderen. We eten ravioli. Althans, ik en Emil eten ravioli. Marie eet enkel het lookbrood dat ik extra had voorzien. Eten is moeilijk voor haar tegenwoordig.
Ik geniet van de rust aan tafel. Die is zeldzaam. Meestal is dat het uitgelezen moment voor zinloze, rare discussies of gekke bekken. Misschien komt het doordat ik alleen ben met hen. Dan is het vaak rustiger. Ik weet niet hoe dat komt.
Emil vertelt dat ze in de klas van moraal de kleurpotloden niet meer mogen gebruiken, maar dat ze hun eigen pennenzak moeten meenemen. “Door corona”, zegt hij. Dat er een zwarte vleermuis van papier in zijn klas hangt en dat er “Happy Halloween” op zijn buik geschreven staat als hij zijn vleugels opent. Dat de klas van Marie ook al versierd is met spinnenwebben en dat de juf heeft gezegd dat ze op de muur mochten tekenen. “Dat is raar hè mama”, zegt Marie.
En ik ben blij dat ze zo snel kunnen omschakelen van corona naar vleermuizen en spinnenwebben. Dat de dagelijkse gesprekken tussen volwassenen erover niet bij hen blijven hangen en dat ze niet bang zijn. Het is iets dat er gewoon is en zo is dat. Gelukkig maar.
“Wat is dat daar aan je mouw?”, vraagt Emil aan Marie.
Ik hef haar arm op om te kijken. Marie kijkt met me mee. Er hangt een kiwistickertje aan.
Daar moeten we allemaal hard om lachen.